Frankrijk schaft per 1 januari 2019 dubbele heffing van sociale contributies af
Frankrijk speelt al jaren met vuur als het gaat om het dichten van haar budgettaire gaten. Het totale risico van een aantal fiscale procedures tegen de Franse overheid (OPCVM, Stéria, De Ruyter, 3% surtax) op basis van strijdig handelen met het EU-recht belopen dan ook een slordige 22 miljard euro. Het afschaffen van de dubbele heffing van sociale contributies per 1 januari 2019 is een eerste stap in de goede richting.
Het meest sprekende voorbeeld is de zaak De Ruyter tegen de Franse Staat. In deze zaak werd Frankrijk in 2015 door het Europese Hof van Justitie (EHvJ) veroordeeld omdat zij in strijd met het EU-recht sociale contributies (met een vast tarief van toen 15,5% en nu 17,2%) oplegde aan o.a. niet-inwoners die hun tweede huis verkochten in Frankrijk. Frankrijk heeft per 2016 snel reparatiewetgeving doorgevoerd, maar ook tegen deze nieuwe wetgeving maakten belanghebbenden met succes bezwaar. Gérald Darmanin, de Franse minister van Begroting, Overheidsrekeningen en Ambtenarenzaken heeft op 16 oktober jl. dan ook toegegeven dat Frankrijk niet in strijd kan blijven handelen met EU-recht om budgettaire gaten op te vullen. Het Franse parlement heeft afgelopen vrijdag in het wetsvoorstel voor de financiering van de sociale zekerheid 2019 (zgn. projet de loi de financement de la Sécurité sociale) een artikel opgenomen waarin per 1 januari 2019 de oplegging van sociale contributies wordt afgeschaft voor personen die al onderworpen zijn aan de socialezekerheidsregeling van een andere Europese Unie lidstaat, Europese Economische Ruimte lidstaat of Zwitserland. Dat is uitstekend nieuws voor Nederlanders met een tweede huis in Frankrijk, maar ook voor Nederlanders die in Frankrijk fiscaal woonachtig zijn en inkomsten uit kapitaal ontvangen.
Een ander, minder bekend voorbeeld van de gevaarlijke strategie van Frankrijk om de staatskas te vullen met fiscale (tijdelijke) noodoplossingen is een besluit dat in 2012 is genomen door de toenmalig President Hollande tot het invoeren van een speciale 3% surtax over dividend uitkeringen door in Frankrijk gevestigde vennootschappen. In de EU gevestigde moedervennootschappen werden ook direct geraakt door deze bronheffing op het niveau van hun Franse dochterondernemingen. Vrijwel vanaf het begin was overduidelijk dat vroeg of laat de vraag zich zou gaan voordoen of de Franse regeling een inbreuk vormde op de Europese Moeder-dochterrichtlijn en de vrijheid van vestiging. Eind 2016 stond de bezwaarprocedure teller al op 2.5 miljard euro. Eind 2017 waren er 6.388 bezwaarprocedures ingediend met een totaal geclaimd bedrag van zo’n 7.9 miljard euro. Op 7 sept 2017 deed het EHvJ uitspraak in de zaak Eqiom en Enka en bepaalde dat de Franse regeling inderdaad een inbreuk vormde op de Moeder-dochterrichtlijn. Daarmee ontplofte de zoveelste tijdsbom. President Macron heeft getracht om met stille trom de 3% dividend surtax weg te poetsen, maar de Franse overheid was zich meer dan bewust dat Frankrijk tussen 2018 en 2022 ongeveer 5.7 miljard euro zou moeten gaan terugbetalen. Vervolgens besloot op 6 oktober 2017 de Franse Raad van State (zgn. Conseil Constitutionel) dat de 3% surtax niet alleen de richtlijn schond, maar ook de Franse grondwet. Daarmee werd in één keer de hele 3% dividend surtax van tafel geveegd. Dit budgettaire gat van 10 miljard euro probeert Frankrijk nu te dichten door een eenmalige verhoging in 2018 van het vennootschapsbelasting tarief op de gerealiseerde winsten van de 320 grootste ondernemingen van Frankrijk (zgn. surtaxe sur «les 320 plus grandes entreprises françaises»), maar dat is een strategie die niet zonder gevaar is in een economie die toch al fragiel is. Duidelijk moge zijn dat het fiscaal amateuristisch gedrag van de Franse overheid meer regel is dan uitzondering, maar dat met het afschaffen van de dubbele heffing van sociale contributies voor het eerst een stap in de goede richting wordt gezet.
Mr. Albert MULDER
Frans advocaat, gevestigd te Cannes